Wie is Christus?

Velen die beweren dat Christus niet bestaan heeft

Meerdere mensen die niet geloven in God beweren ook dat Jezus Christus niet geleefd heeft of niet bestaat. Hierbij gaan zij er verkeerd van uit dat als God niet bestaat, Jezus ook niet zou bestaan omdat deze God zou zijn. Ten eerste maken zij daar een grote denkfout, want Jezus Christus is helemaal niet God en ten tweede is Jezus Christus een politiek, culturele en religieuze persoonlijkheid die in het begin van onze huidige jaartelling geleefd heeft.

 

De ontkenning van die figuur die rondtoerde in het gebied rond Jeruzalem en Galilea staat in fel contrast met bepaalde overtuigingen die zij er dan wel op na houden terwijl daar van minder bewijsvoeringen zijn. Dikwijls geloven zij wel in het bestaan van andere historische figuren terwijl er heel wat minder bewijsvoeringen over die personen zijn en er heel wat minder over die figuren is geschreven.

 

Men kan de vraag stellen waarop de ontkenners van Gods bestaan en van Jezus Christus zijn bestaan zich baseren als zij bijvoorbeeld wel aannemen dat Mesopotanië de wieg van de beschaving is. Velen van hen nemen ook aan dat Sje Hwang-di de eerste Chinese keizer was en geloven dat Xerces I in 480 vGT een veldtocht tegen Griekenland ondernam.

Ook al is er veel minder geschreven en minder bewijsmateriaal voor het bestaan van Akbar de Grote, Keizer Octavianus, de schrijvers en filosofen Euripedes en Sophocles, twijfelt niemand aan hun historische aanwezigheid. Maar betreft Christus Jezus, de Nazareense rebbe Jeshua, komen vele atheïsten in opspraak voor zijn legitimiteit. Nochtans is er heel wat meer materiaal ter beschikking om aan te tonen dat Jeshua of Jezus werkelijk bestaan heeft dan over vele andere historische figuren waarover niemand twijfelt.

 

 

Een rebelse Joodse leermeester

Geboorte van Christus en Kerstmis

Vreemd genoeg vieren heel wat mensen de geboorte van Jezus Christus op 25 december terwijl deze helemaal niet in die periode geboren is.

 

De katholieke encyclopedie vertelt:

"Op 25 december 274 riep Aurelianus de zonnegod uit tot voornaamste beschermheer van het rijk en wijdde hij op het Marsveld een tempel aan hem. Kerstmis ontstond in een tijd dat de cultus van de zon in Rome bijzonder sterk leefde.”

 

Maar ware volgers van Jeshua of  Christus Jezus zouden volgens zijn leer moeten leven en zich aan de feestdagen moeten houden die Jezus vierde en door God werden vastgesteld. Met een viering van een zonnegod zal de Enige Ware God zeker niet tevreden zijn. Daarom horen wij ons helemaal niet bezig te houden met een viering van Jezus geboorte op 25 december, vooral als men weet dat hij op 17 oktober 4 voor de gewone tijdrekening is geboren.

 

Ook moeten wij beseffen dat die geboortedatum eigenlijk niet zo belangrijk is en niet bepaald moet gevierd worden.

De bijbel spreekt in feite helemaal niet over de datum van Jezusgeboorte maar geeft ons wel inlichtingen waaruit valt op te maken dat ze niet in het winterseizoen viel. Men heeft ook bepaalde wereldse gebeurtenissen die vermeld worden, zoals de volkstelling, waarom Maria en Jozef, de wereldse ouders van Jezus, uit hun woonplaats verder weg moesten reizen.  Alsook zijn er bepaalde natuurfenomenen vermeld in het oude zo wel als in het nieuwe testament die zouden plaats gevonden hebben en als een teken konden dienen voor de komst van de Messias of Christos (Kristos) de Christus. (Zoals bijvoorbeeld de vallende sterren.)

 

Men mag stellen dat de viering van Kerstmis begonnen is als Katholiek gebeuren. Maar over die feestdag schrijft de New Catholic Encyclopedia dat Dionysius Exiguus, een katholieke monnik, levend in het begin van de zesde eeuw,

„de eerste was die het christelijke tijdperk bij de geboorte van Christus liet beginnen, maar hij maakte een fout van 4 tot 7 jaar”.

 

The Encyclopedia Americana vertelt:

„De reden waarom men Kerstmis op 25 december heeft gesteld, is enigszins onduidelijk, maar men gaat er gewoonlijk van uit dat de dag zo werd gekozen dat hij samenviel met heidense feesten die plaatsvonden omstreeks de tijd van het wintersolstitium, wanneer de dagen beginnen te lengen, om de ’wedergeboorte van de zon’ te vieren. . . . De Romeinse Saturnalia (een feest ter ere van Saturnus, de god van de landbouw, en ter ere van de hernieuwde kracht van de zon) vonden ook op dat tijdstip plaats.”

Zulke feesten waren wild en luidruchtig en de feestvierders maakten zich gewoonlijk schuldig aan losbandig gedrag. Het is opmerkelijk dat zo’n gedrag vaak ook kenmerkend is voor kerstvieringen in deze tijd.

 

Aangezien de geboorte van Jezus in oktober en niet in december is gevallen, en aangezien de bijbel aantoont dat zijn dood — en niet zijn geboorte — moet worden herdacht, heeft Kerstmis voor ware christenen in het geheel geen betekenis, en wordt ze, vooral ook vanwege de heidense oorsprong en gewoonten ervan, volledig door hen gemeden.

Een aangekondigde geboorte

Al zeer vroeg vermeld

Het bijzondere aan Jezus Christus, die in werkelijkheid Jahushua noemde en als roepnaam Jeshua had, is dat zij meermaals wordt aangekondigd in de oude Hebreeuwse geschriften. Daarin werden tekenen vermeld zodat de mensen de kenmerken van het tijdstip net als de persoon zouden weten te herkennen.

 

De eerste aankondiging over die man die zou komen zien velen over het hoofd, maar is een zeer belangrijke aankondiging.
Het gebeurde al in de Tuin van Eden dat de Schepper tegen de rebellerende mens een straf uitsprak, maar ook een belofte gaf die vele jaren later in vervulling zou komen.

 

Nadat God de mens had geschapen naar Zijn beeltenis mochten deze vrij wonen in de Tuin van Eden, waar zij ook planten en dieren namen mochten geven en zelf bepaalde beslissingen mochten nemen. Enkel van de Boom van Goed en Kwaad mochten ze niet eten. Door het verleidelijke van die regel gingen ze toch tegen dat gebod van God in en aten van de vrucht van die boom van moraal. Hierdoor kwam kennis van goed en slecht over hen en sprak God een straf over hen uit welk ook het gevoelen van pijn en lijden maar ook de dood over de mens bracht.

 

Na de belofte dat er een verlosser zou komen die het kwaad zou breken verliepen nog heel wat jaren. In die jaren verschenen meerdere profeten die de beloften van God kenbaar maakten aan de mensen zodat zij er ook naar zouden gaan leven.

 

Lang voordat Jezus werd geboren, liet God profeten allerlei bijzonderheden over de Messias opschrijven. Jehovah heeft de profeten gebruikt om op te schrijven wat de Messias zou doen en wat er met hem zou gebeuren.
Omdat al die voorspellingen zijn uitgekomen, kunnen oprechte mensen te weten komen dat Jezus de Messias is.

 

Men moest wachten tot in de dagen dat  er een verordening uitging van Caesar Augustus, dat "de gehele bewoonde aarde zich moest laten inschrijven" (deze eerste inschrijving vond plaats toen Quirinius stadhouder van Syrië was); en alle mensen gingen op reis om zich te laten inschrijven, een ieder naar zijn eigen stad. — Lukas 2:1-3.

 

Augustus gaf waarschijnlijk het bevel tot deze inschrijving om een volkstelling te kunnen houden met het oog op belastingheffing en dienstplicht. In gehoorzaamheid aan dit bevel maakte Maria of Miriam, hoewel ze hoogzwanger was, met haar man, Jozef, een tocht van zo’n 150 kilometer van Nazareth naar Bethlehem. Men moet beseffen dat verre reizen in die tijd niet zo makkelijk waren. Daarom zou een niet zo geliefde keizer, en regeerder die zich zelden met het plaatselijke bestuur bemoeide, een volk dat toch al tot opstand tegen hem geneigd was, niet dwingen in de winter zo’n lange reis te maken.
Betreft de geboorte van Jeshua of Jezus geeft het evangelie van Lukas te kennen:

„Er waren in diezelfde landstreek ook herders, die buitenshuis verbleven en ’s nachts de wacht hielden over hun kudden” (Lukas 2:4-8).

Dat was niet ongebruikelijk.

„De kudden moesten het grootste deel van het jaar buiten doorbrengen”,

kunnen we  o.a. vinden in het boek Daily Life in the Time of Jesus.

Vast en zeker zouden de herders zich niet op een koude decembernacht met hun kudden buiten bevinden. Het boek zegt verder:

„Ze brachten de winter op stal door, en alleen al op grond hiervan kan men inzien dat de traditionele datum voor Kerstmis, in de winter, waarschijnlijk niet juist is, aangezien in het Evangelie staat dat de herders in het veld waren.”

 

Jezus wordt de „eniggeboren zoon” genoemd (Jo 1:14; 3:16, 18; 1Jo 4:9), wat niet betekent dat God hem als enige zou verkregen hebben door een seksuele daad met een vrouwelijk wezen. Wel is het zo dat hij na de eerste Adam en Eva (de man en mannin) de enige andere mens is die door God rechtstreeks geschapen is. Hij is namelijk door Zijn Kracht (Heilige Geest) in de baarmoeder van een jonge vrouw geplaatst. Doordat God de mens gemaakt heeft kan Hij aanschouwd worden als de Algemene goddelijke Vader van het menselijk ras (of homo sapiens). Hij verlangd er trouwens naar dat alle mensen tot Hem zouden komen en Hem als hun Vader zouden aannemen.

 

Wie Jezus of Jeshua is

Jeshua of Jezus Christus is de beloofde verlosser, meerdere malen gemeld in de oude Hebreeuwse Geschriften. Hij is de gezondene van God die als mens ter wereld kwam en zoals elke mens een begin had, alles moest leren, moest werken en zou komen te sterven.

 

Na een lange periode in de schaduw geleefd te hebben liet hij zich door zijn kozijn Johannes de Doper dopen voordat hij zijn kort publiekelijk leven startte. Bij die doop in de Jordaan verscheen een wolk en een duif boven hem, waarbij de mensen ook de stem van God konden horen verklaren dat daar de zoon van God stond. Die hoorbare stem zei:

“Dit is mijn geliefde Zoon. Ik heb hem goedgekeurd”’ (Mattheüs 3:16, 17; Mr 1:9-11; Lu 3:21, 22).

Toen Johannes dat teken zag en hoorde, wist hij dat Jezus de Messias was waar ze op hadden gewacht (Johannes 1:32-34). Op dat moment, toen Jehovah heilige geest aan Jezus gaf, werd hij de Messias. Jehovah had hem uitgekozen om Leider en Koning te worden (Jesaja 55:4).

 

Bij nog een andere gelegenheid konden mensen van vlees en bloed horen dat die andere man van vlees en bloed de geliefde zoon van God was.

 

Door zijn zalving met heilige geest ontving Jezus de aanstelling en machtiging voor zijn bediening als prediker en onderwijzer (Lu 4:16-21) en ook voor zijn dienst als Gods Profeet (Han 3:22-26). Maar bovenal werd hij daardoor aangesteld als Jehovah’s beloofde Koning, de erfgenaam van de troon van David (Lu 1:32, 33, 69; Heb 1:8, 9), die een eeuwig koninkrijk zou ontvangen. Om die reden kon hij later tot de Farizeeën zeggen:

„Het koninkrijk Gods is in uw midden” (Lu 17:20, 21).

Jezus werd eveneens gezalfd om als Gods Hogepriester op te treden, niet als een nakomeling van Aäron, maar naar de wijze van de koning-priester Melchizedek. — Heb 5:1, 4-10; 7:11-17.

 

Mensen kregen al gauw een heel speciaal beeld van die man. Klaarblijkelijk leek hij niet zo maar iemand te zijn. Hij kon enorm goed vertellen en kende zeer goed de Geschriften. Bijzonder was ook dat hij er niet voor terugschrok de dienstheren van God in de tempel het vuur aan de schenen te leggen. Hij maakte meer dan eens duidelijk hoe sommigen de Mozaïsche Wet te letterlijk op namen en wees er op dat men beter meer naar de geest van de Wet leefde dan naar de letter.

 

Naast zijn voortreffelijke kennis van de Geschriften verduidelijkte hij vele van die geschreven teksten en ging hij dieper op die teksten in door te vertellen over zijn hemelse Vader, die hij beschouwde als de enige Ware God die de mens hoorde te dienen en te eren. Hij leerde de mensen ook hoe ze die hemelse Vader en Enige God moesten aanspreken, er naar bidden en Hem prijzen.

Het Vleesgeworden Woord

Als Woordvoeder van zijn hemelse Vader en als de verwezennlijking van de uitgesproken belofte, het spreken van God, werd Jezus ook "het Woord" genoemd. (Opb 1:1; 19:13, 16.)

 

In sommige bijbelvertalingen (NBG; SV) wordt Johannes 1:1 als volgt weergegeven:

„In den beginne was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God.”

De Griekse tekst luidt letterlijk:

„In begin was het woord, en het woord was naar [in de richting van] de god, en god was het woord.”

 

Wanneer de taal waarin de tekst wordt vertaald het vereist, kan de vertaler voor bepaalde woorden hoofdletters gebruiken. Het is duidelijk dat het passend is om „God” als vertaling van de uitdrukking „de god” met een hoofdletter te schrijven, want daarmee wordt de Almachtige God aangeduid, bij wie het Woord was. Maar in het tweede geval is het niet gerechtvaardigd om het woord „god” met een hoofdletter te schrijven.

 

De Nieuwe-Wereldvertaling geeft deze tekst als volgt weer:

„In het begin was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was een god.”

 

Sommigen beweren dat mits er in de Koinè, of algemene Griekse grondtekst geen onbepaald lidwoord te vinden is (dat met het woord „een” overeenkomt), maar voor leesbaarheid van de teksten gebruiken de meeste vertalers van de christelijke Griekse Geschriften het onbepaalde lidwoord in sommige gevallen wel en in andere gevallen niet, al naar gelang hun begrip van de desbetreffende tekst. In alle Nederlandse vertalingen van deze geschriften komt het onbepaalde lidwoord honderden malen voor, doch in de meeste vertalingen wordt het niet in Johannes 1:1 gebruikt. Niettemin bestaat er een deugdelijke basis om het in de vertaling van deze tekst te gebruiken.

 

Allereerst moet worden opgemerkt dat de tekst zelf zegt dat het Woord „bij God” was; het kon dus niet God, dat wil zeggen de Almachtige God, zijn. (Merk ook vs. 2 op; dit vers zou onnodig zijn als uit vers 1 werkelijk zou blijken dat het Woord God was.) Bovendien is het opmerkelijk dat het woord voor „god” (Gr.: theʹos), wanneer het in vs. 1 voor de tweede maal voorkomt, zonder het bepalend lidwoord „de” (Gr.: ho) staat. In zijn commentaar op het Evangelie van Johannes (hfdst. 1–6) zegt Ernst Haenchen hierover dat „destijds [theʹos] en [ho theʹos] (’god, goddelijk’ en ’de God’) niet hetzelfde waren. . . . In feite was voor de evangelist alleen de Vader ’God’ ([ho theʹos]; vgl. 17:3); ’de Zoon’ was ondergeschikt aan hem (vgl. 14:28). Maar daarop wordt in deze passage slechts gezinspeeld, want de nadruk ligt hier op het in elkaars nabijheid zijn. . . .

Het was in het joodse en christelijke monotheïsme heel goed mogelijk over goddelijke wezens te spreken die naast en onder God bestonden maar niet identiek met hem waren. Fil 2:6-10 bewijst dat. Daar beschrijft Paulus precies zo’n goddelijk wezen, de persoon die later mens werd in Jezus Christus . . . Het is dus zowel in Filippenzen als in Johannes 1:1 geen kwestie van een dialectische tweeëenheid, maar van een persoonlijke eenheid van twee entiteiten.” — John 1, vertaald door R. W. Funk, 1984, blz. 109, 110.

 

Haenchen geeft Johannes 1:1c als volgt weer:

„en goddelijk (van goddelijke natuur) was het Woord”.

Daarna verklaart hij:

„In dit geval is het werkwoord ’was’ [Gr.: en] gewoon een predikaat. En bijgevolg moet er nauwkeuriger aandacht aan het predikaatsnomen worden geschonken: [theʹos] is niet hetzelfde als [ho theʹos] (’goddelijk’ is niet hetzelfde als ’God’)” (blz. 110, 111).

Uitweidend over dit punt zei Philip B. Harner dat bij de grammaticale constructie in Johannes 1:1 een aan het werkwoord voorafgaand predikaatsnomen zonder het bepalend lidwoord „de” betrokken is, een constructie die in de eerste plaats kwalitatief van betekenis is en te kennen geeft dat „de logos de natuur van theos heeft”. Hij zei verder:

„Ik denk dat in Johannes 1:1 de kwalitatieve kracht van het predikaat zo sterk op de voorgrond treedt, dat het zelfstandig naamwoord [theʹos] niet als bepaald opgevat kan worden” (Journal of Biblical Literature, 1973, blz. 85, 87).

Andere vertalers, die eveneens erkennen dat de Griekse term kwalitatieve kracht heeft en de natuur van het Woord beschrijft, geven de zinsnede daarom als volgt weer:

„het Woord was goddelijk”. — AT; vgl. Mo; zie NW, Appendix, blz. 1579.

 

Men mag ook niet vergeten dat de apostel Johannes Jezus als de Nieuwe of 2de Adam aanschouwde en het begin van de Nieuwe Wereld, waarbij God zoals bij het begin van het universum ook had gesproken en door Zijn Woord met Jezus die wereld tot ontstaan kwam. Voor Johannes was Jezus de verwezenlijking van de in de Tuin van Eden uitgesproken belofte van God. Johannes en de andere apoqtelen waren zich zoals Jezus bewust dat er slechts één Hoogst Almachtige God is, de Schepper van alle dingen en de Allerhoogste, wiens naam Jehovah is (Ge 17:1; Jes 45:18; Ps 83:18). Jezus gaf ook duidelijk te kennen dat Jehovah groter is dan hij die zich als dienstknecht aan God aanbood. Voor Jezus en zijn apostelen was het duidelijk dat er maar één God bestaat die dé Allerhoogste is en alles geschapen heeft, en dat Jezus niet die God is maar een mindere en aan God ondergeschikte. (Mr 12:29; Ro 3:29, 30; 1Kor 8:6; Ef 4:4-6; 1Ti 2:5). Jezus Christus zelf zei:

„De Vader is groter dan ik”

en noemde de Vader zijn God,

„de enige ware God” (Jo 14:28; 17:3; 20:17; Mr 15:34; Opb 1:1; 3:12).

Bij tal van gelegenheden gaf Jezus te kennen de mindere te zijn van zijn Vader en aan hem ondergeschikt te zijn (Mt 4:9, 10; 20:23; Lu 22:41, 42; Jo 5:19; 8:42; 13:16; 1Kor 11:3; 15:20, 24-28; 1Pe 1:3; 1Jo 2:1; 4:9, 10).

De man in eenheid met God

Toen Jezus er door tegenstanders van werd beschuldigd ’zichzelf tot een god te maken’, was zijn antwoord:

„Staat er niet in uw Wet geschreven: ’Ik heb gezegd: „Gij zijt goden”’?

Indien hij degenen tegen wie het woord van God gericht werd, ’goden’ heeft genoemd, en de Schrift toch niet krachteloos gemaakt kan worden, zegt gij dan tot mij, die door de Vader geheiligd en in de wereld gezonden werd: ’Gij lastert’, omdat ik heb gezegd: Ik ben Gods Zoon?” (Jo 10:31-37)

Jezus deed daar een aanhaling uit Psalm 82, waar menselijke rechters, die door God werden veroordeeld omdat zij geen recht verschaften, „goden” werden genoemd (Ps 82:1, 2, 6, 7). Ook mag men niet vergeten dat het woord "god" gebruikt werd voor hoger geplaatste of belangrijke figuren. Zo werden Mozes, Faraoh ook god genoemd, evenals de valse godheden Baäl, Apollo, Zeus,en vele andere.

Jezus toonde aan hoe onredelijk het was hem van lastering te beschuldigen omdat hij had gezegd dat hij Gods zoon was, niet God. Ook werd Jezus van lastering beschuldigd en zeggen velen vandaag nog dat Jezus God zou zijn, omdat hij had gezegd:

„Ik en de Vader zijn één” (Jo 10:30).

Hierbij vergeten velen dat getrouwde koppels oook met elkaar één moeten zijn, alsook vroeg Jezus zijn volgelingen één te zijn met hem zoals hij met Jehovah God één was. Indien zijn één zijn een bewijs zou zijn dat hij God is zouden allen die één zijn met Jezus zoals deze één is met God dan ook God moeten zijn.

 

Dat dit "één zijn" niet betekende dat Jezus beweerde de Vader of God te zijn, blijkt duidelijk uit zijn antwoord, dat reeds gedeeltelijk is beschouwd. De eenheid waarop Jezus doelde, moet begrepen worden in overeenstemming met de context waarin hij zijn verklaring deed. Hij sprak over zijn werken en zijn zorg voor de „schapen” die hem zouden volgen. Zowel zijn werken als zijn woorden bewezen dat er tussen hem en zijn Vader eenheid — geen tweedracht of disharmonie — bestond, een gedachte waarop hij in zijn antwoord steeds weer de nadruk legde (Jo 10:25, 26, 37, 38; vgl. Jo 4:34; 5:30; 6:38-40; 8:16-18). Wat zijn „schapen” betreft, bestond er ook volledige eenheid tussen hem en zijn Vader wanneer het erop aankwam zulke met schapen te vergelijken mensen te beschermen en naar het eeuwige leven te leiden (Jo 10:27-29; vgl. Ez 34:23, 24). Jezus’ gebed om eenheid onder al zijn discipelen, met inbegrip van toekomstige discipelen, maakt duidelijk dat het één-zijn of de eenheid tussen Jezus en zijn Vader niet betekende dat zij beiden een en dezelfde persoon zijn, maar dat zij een en hetzelfde doel beogen en één zijn in handelen. In die zin konden Jezus’ discipelen „allen één” zijn, net zoals hij en zijn Vader één zijn. — Jo 17:20-23.

 

'

De man uit het geslacht van David

Al aangekondigd in de Tuin van Eden werd er over de toekomstige Redder verder gewag gemaakt door meerdere profeten.

 

In het eerste hoofdstuk van Mattheüs vinden we het geslachtsregister van Jezus, te beginnen bij Abraham. In Lukas hoofdstuk 3 staat een geslachtsregister dat teruggaat tot „Adam, zoon van God”. Het geslachtsregister van Jezus is het enige geslachtsregister dat in de christelijke Griekse Geschriften voorkomt. Een deel van zijn geslachtslijn staat in 1 Kronieken hoofdstuk 1 t/m 3 en loopt van Adam via Salomo en Zerubbabel. De boeken Genesis en Ruth bevatten samen de geslachtslijn van Adam tot David.

 

De jonge vrouw Maria (of Miriam) kwam voort uit de geslachtslijn van koning David.

 

Lukas volgt klaarblijkelijk de stamboom van Maria en toont daarom aan dat Jezus een natuurlijke nakomeling van David was, terwijl Mattheüs laat zien dat Jezus als een nakomeling van Salomo via Jozef, die wettelijk gezien Jezus’ vader was, het wettelijke recht op de troon van David had.
Zowel Mattheüs als Lukas geven te kennen dat Jozef niet de werkelijke vader van Jezus was, maar enkel zijn pleegvader, door wie Jezus het wettelijke recht kreeg. Mattheüs wijkt van de tot dusver in zijn geslachtsregister gevolgde stijl af wanneer hij bij Jezus komt. Hij schrijft namelijk:

„Jakob werd de vader van Jozef, de man van Maria, uit wie Jezus werd geboren, die Christus wordt genoemd” (Mt 1:16).

Merk op dat hij niet zegt:

’Jozef werd de vader van Jezus’;

hij duidt hem veeleer aan als

„de man van Maria, uit wie Jezus werd geboren”.

Lukas drukt zich zelfs nog nauwkeuriger uit, want na eerder te hebben aangetoond dat Jezus, hoewel uit Maria geboren, in werkelijkheid de Zoon van God was (Lu 1:32-35), zegt hij:

„Jezus was . . . naar men meende, de zoon . . . van Jozef, zoon van Eli.” — Lu 3:23.

Omdat Jezus niet de echte zoon van Jozef was, maar de Zoon van God, moest het door Lukas opgetekende geslachtsregister van Jezus aantonen dat hij vanwege zijn geboorte als mens via zijn moeder Maria een zoon van David was.

 

Zowel via Maria als via Jozef kon Jezus aanspraak maken de wettelijke erfgenaam te zijn van David en Salomo (Lu 1:32, 35; Ro 1:1-4). Indien vijandig gezinde joden Jezus ervan beschuldigd zouden hebben dat hij een onwettige zoon was, zou het feit dat Jozef, die van de omstandigheden op de hoogte was, Maria had gehuwd en haar de bescherming van zijn goede naam en zijn koninklijke afstamming had gegeven, zo’n lasterlijke bewering hebben weerlegd.

 

Omdat het Gods heilige geest was die de geboorte mogelijk maakte, dankte Jezus zijn menselijk leven aan zijn hemelse Vader en niet aan een menselijke vader, zoals zijn pleegvader Jozef (Mt 2:13-15; Lu 3:23). Zoals Hebreeën 10:5 zegt, had Jehovah God ’hem een lichaam bereid’, en Jezus was, vanaf de conceptie, werkelijk

„onbesmet, afgescheiden van de zondaars”. — Heb 7:26; vgl. Jo 8:46; 1Pe 2:21, 22.

 

Gebeurtenissen rond Jezus Christus die plaats hadden voor het jaar nul van de gewone tijdrekening

Voor Herodes’ dood in het jaar 1 v.G.T. had de geboorte van Jezus in Bethlehem in Judea, de geboortestad van koning David plaats gevonden, maar ook Jezus’ besnijdenis op de achtste dag (Lu 2:21); dat hij veertig dagen na zijn geboorte naar de tempel in Jeruzalem werd gebracht (Lu 2:22, 23; Le 12:1-4, 8); de reis van de astrologen en wijzen „uit oostelijke streken” naar Bethlehem (waar Jezus niet langer in een kribbe lag, maar in een huis verbleef) (Mt 2:1-11; vgl. Lu 2:7, 15, 16); de vlucht van Jozef en Maria met het jonge kind naar Egypte (Mt 2:13-15); daarna de ontdekking van Herodes dat de astrologen geen gevolg hadden gegeven aan wat hij hun had opgedragen en de daaropvolgende moord op alle jongetjes onder de twee jaar in Bethlehem en omstreken (wat erop wijst dat Jezus toen geen pasgeboren baby meer was) (Mt 2:16-18).

 

Nadat het gezin uit Egypte was teruggekeerd werd Jezus meegenomen naar Nazareth in Galilea waar hij in eenvoudige omstandigheden opgroeide. Jezus’ pleegvader, Jozef, was een vakman (Mt 13:55) en had het blijkbaar niet breed. (Vgl. Lu 2:22-24 met Le 12:8.) Nazareth was historisch niet van betekenis, ook al lag het dicht bij twee belangrijke handelswegen werd er door veel joden op de mensen uit Nazareth neerkeken. — Vgl. Jo 1:46.

 

Over Jezus’ eerste levensjaren is niets anders bekend dan dat

’het jonge kind opgroeide en sterk werd, met wijsheid vervuld werd en Gods gunst op hem bleef rusten’ (Lu 2:40).

In de loop van de tijd groeide het gezin, want Jozef en Maria kregen vier zonen en enkele dochters (Mt 13:54-56). Maria’s ’eerstgeboren’ zoon (Lu 2:7) is dus niet als enig kind opgegroeid. Dit verklaart ongetwijfeld hoe het mogelijk was dat zijn ouders op de terugweg uit Jeruzalem pas na enige tijd merkten dat Jezus, hun oudste kind, zich niet bij de groep bevond. Dit bezoek van Jezus (als twaalfjarige) aan de tempel, waar hij een gesprek met de joodse leraren voerde en hen versteld deed staan, is het enige voorval uit zijn jeugd dat wat uitvoeriger is beschreven.

Uit het antwoord dat Jezus zijn bezorgde ouders gaf toen zij hem daar gevonden hadden, blijkt dat hij op de hoogte was van de wonderbaarlijke aard van zijn geboorte en wist dat hij de toekomstige Messias zou zijn (Lu 2:41-52). Het is redelijk om aan te nemen dat zijn moeder en pleegvader hem de inlichtingen hadden doorgegeven die zij hadden ontvangen via de bezoeken van engelen en door middel van de profetieën, die Simeon en Anna hadden geuit toen Jozef en Maria veertig dagen na de geboorte van Jezus de eerste maal naar Jeruzalem waren gereisd. — Mt 1:20-25; 2:13, 14, 19-21; Lu 1:26-38; 2:8-38.

Jezus publieke leven

Alleen God weet alles. Zoals elk kind moest Jezus alles leren en moest zijn kennis door leermeesters aangegeven worden. Maar opvallend was het hoe hij inzicht kreeg in de Hebreeuwse Geschriften, ook al had hij geen opleiding in het rabbijnschap of geen rabbijnse scholen voor „hoger onderwijs” bezocht. — Lu 4:16; Jo 7:14-16.

 

Toen Jezus met zijn eigen bediening begon, was hij „ongeveer dertig jaar” (Lu 3:21-23). Op dertigjarige leeftijd, de leeftijd waarop David koning werd, was Jezus niet langer aan zijn menselijke ouders onderworpen. — 2Sa 5:4, 5; vgl. Lu 2:51.

De profetie in Daniël 9:24-27 vestigt de aandacht op het verschijnen van de Messias aan het begin van de zeventigste jaar-„week” (Da 9:25) en op zijn offerandelijke dood in het midden of „op de helft” van de laatste week, waarmee er een eind kwam aan de geldigheid van de slachtoffers en offergaven die onder het Wetsverbond werden gebracht (Da 9:26, 27; vgl. Heb 9:9-14; 10:1-10). Dit zou betekenen dat de bediening van Jezus Christus drie en een half jaar (de helft van een „week” van zeven jaar) heeft geduurd.

 

Wil Jezus’ bediening, die eindigde met zijn dood ten tijde van het Pascha, drie en een half jaar hebben geduurd, dan moet die periode in totaal vier paschafeesten hebben omvat. Het bewijs voor deze vier paschafeesten is te vinden in Johannes 2:13; 5:1; 6:4 en 13:1. In Johannes 5:1 wordt het Pascha niet specifiek vermeld; er wordt slechts gesproken over „een [„het”, volgens sommige oude handschriften] feest van de joden”. Er is echter alle reden om te geloven dat hier op het Pascha wordt gedoeld en niet op een van de andere jaarlijkse feesten.

 

Voordat Jezus een laatste voorbereiding trof voor de hoogdagen van Pascha of Pesach,  had hij vele plaatsen doorlopen en zeer veel mensen toegesproken. Wat hij te vertellen had, betrof iedereen en was niet alleen maar voor een select groepje. Met boeiende verhalen en gelijkenissen die niet altijd voor iedereen even duidelijk waren probeerde Jezus een beeld te scheppen van God en Zijn wensen.

 

Jezus werd vaak Meester, of Leraar, genoemd (Johannes 1:38; 13:13). Een van de belangrijkste dingen waarover hij met mensen sprak, was ‘het goede nieuws van het Koninkrijk’, waarbij Gods regering vanuit de hemel over de aarde zal regeren. Het Koninkrijk zal veel goeds doen voor mensen die naar God luisteren (Mattheüs 4:23). Alles wat Jezus mensen leerde, kwam van Jehovah. Jezus zei:

‘Wat ik onderwijs heb ik niet van mezelf, maar van hem die mij heeft gestuurd’ (Johannes 7:16).

Als gezondene van God wist Jezus dat Jehovah het heel belangrijk vond dat mensen het goede nieuws over die regering zouden horen.

 

Door veel wonderen (krachtige werken die het menselijke vermogen te boven gaan) te verrichten bewees hij als zendeling van God hier op aarde Godswonderwerken te verkondigen. — Mattheüs 4:17; Lukas 19:37, 38. (Voor zijn wonderen lees o.a.: Mattheüs 8:2-4; 15:30, 31; 15:32-38)  Zelfs zijn talmidim of uitgekozen leerlingen stonden verrast getuigen te zijn hoe hij op water kon lopen en stormen stillen. (Markus 4:37-39). Hij wekte doden op, bracht hen weer tot leven (Lukas 7:22; Johannes 11:43, 44). De wonderen die Jezus deed, waren algemeen bekend. Zelfs Jezus’ vijanden erkenden dat hij ’vele tekenen verrichtte’. (Johannes 11:47, 48).

 

Nooit beweerde hij dat hijzelf die wonderen door zichzelf verrichte. Steeds gaf hij te kennen dat het door de God was die groter was dan hij dat hij die mirakels kon verrichten.

 

Jezus gebruikte Gods heilige geest om wonderen te verrichten, bijvoorbeeld toen hij mededogen toonde met de zieken en gehandicapten door hen te genezen (Mattheüs ). Zo kwam er een melaatse naar hem toe die zei: „Als u het alleen maar wilt, kunt u mij rein maken.” Wat deed Jezus? Hij strekte zijn hand uit, raakte de man aan en zei: „Ik wil het. Word rein.” En de zieke man werd genezen! —

Bedenk ook eens wat er gebeurde toen een menigte die naar Jezus was gekomen, drie dagen bij hem bleef terwijl ze niets te eten hadden. Hij had medelijden met de mensen en voedde door een wonder de „vierduizend mannen, de vrouwen en jonge kinderen niet meegerekend” (Mattheüs ). Bij een andere gelegenheid stilde Jezus een storm die de veiligheid van zijn vrienden in gevaar bracht

Geen gewoon mens

 

Op de laatste avond van zijn menselijke leven zei Jezus:

„Gij zijt mijn vrienden indien gij doet wat ik u gebied” (Johannes 15:14).

Hij zei ook:

„Indien gij mij liefhebt, zult gij mijn geboden onderhouden” (Johannes 14:15).

Er is beslist geen betere manier om Jezus Christus te eren dan door zijn leringen te weten te komen en na te volgen.

 

Uiteindelijk werd Jezus op grond van valse beschuldigingen aan de Romeinse stadhouder Pontius Pilatus overgedragen. Pilatus was overtuigd van Jezus’ onschuld en geroerd door Jezus’ waardigheid ondanks de wrede, onrechtvaardige behandeling die hij onderging, en hij presenteerde Jezus aan de scharen met een uitroep van respect:

„Ziet! De mens!” Maar de joden zeiden:

„Wij hebben een wet, en volgens de wet moet hij sterven, omdat hij zichzelf tot Gods zoon heeft gemaakt.” — Johannes 19:4-7.

Toen Pilatus hoorde dat ze Jezus „Gods zoon” noemden, werd hij bang. Eerder was hem ter ore gekomen dat zijn vrouw over Jezus gedroomd had, en zij noemde hem

„die rechtvaardige man” (Mattheüs 27:19).

Dus vroeg Pilatus zich af wie Jezus nu echt was! Hoewel hij wist dat Jezus uit Galilea kwam, vroeg hij:

„Waar zijt gij vandaan?”

Toen Jezus weigerde antwoord te geven, was even daarna het gesprek afgelopen. — Johannes 19:9, 10.

 

Jezus was duidelijk een mens, maar hij was niet hetzelfde als andere mensen, want hij had uitzonderlijke gaven en kon zichzelf heel goed bedwingen in vele gevallen.  Hij was ongelofelijk zachtaardig en had oog en oor voor iedereen, ook al waren het verschoppelingenn of mensen waarop anderen op neer keken. In hem was het Woord van God vlees geworden. — Johannes 1:1, 2, 14, 18; Openbaring 3:14.

 

Zijn liefde voor anderen ging zelfs zo ver dat hij zich aan zijn hemelse Vader aanbood als een Lam voor God, als een menselijk offer om de losprijs te betalen of verzoening te brengen voor de gehele mensheid. Dat zoenoffer werd volbracht door zijn ophanging aan een houten paal. Door die verhoging aan een stuk hout overwon Jezus de dood.

Daar bood Jezus de waarde van zijn volmaakte menselijke leven aan God aan om terug te kopen wat Adam voor zichzelf en zijn nageslacht verspeeld had. Jehovah aanvaardde dat offer, waardoor mensen die in Jezus geloven eeuwig leven kunnen krijgen (Romeinen 3:23, 24; 1 Johannes 2:2).

Op die manier kocht Jezus terug wat Adam verspeeld had. Hij stierf een pijnlijke dood zodat wij eeuwig kunnen leven. De Bijbel zegt:

‘Jezus (...) heeft de dood ondergaan, opdat hij door Gods onverdiende goedheid voor iedereen de dood zou smaken’ (Hebreeën 2:9).

 

Het is God die hem als zoenoffer heeft gesteld door middel van geloof in Christus zijn bloed. Jezus offer kwam zo als wettelijke basis te dienen — door bemiddeling van wie Jehovah kon handelen. God vertoonde bij die aanname van dat zoenoffer zijn eigen rechtvaardigheid want hij vergaf de zonden die in het verleden — terwijl God verdraagzaamheid oefende — waren geschied, ten einde in dit tegenwoordige tijdperk zijn eigen rechtvaardigheid tentoon te spreiden, opdat hij rechtvaardig zou zijn, zelfs wanneer hij de mens die geloof in Jezus heeft, rechtvaardig verklaart. — Romeinen 3:23-26.

 

Als we geloof stellen in Jezus, zal hij zowel onze „Eeuwige Vader” als onze „Redder” worden. Hij zal zijn vorstelijke heerschappij op een geweldige manier uitoefenen wanneer hij als regeerder van het koninkrijk van zijn Vader fungeert.

 

Jezus Christus stierf in de lente, op de paschadag, dat wil zeggen op 14 Nisan (of Abib) volgens de joodse kalender (Mt 26:2; Jo 13:1-3; Ex 12:1-6; 13:4). Dat jaar viel het Pascha op de zesde dag van de week (door de joden gerekend van zonsondergang op donderdag tot zonsondergang op vrijdag). Dit blijkt duidelijk uit Johannes 19:31, waar wordt gezegd dat de volgende dag „een grote” sabbat was. De dag na het Pascha was altijd een sabbat, ongeacht op welke dag van de week hij viel (Le 23:5-7). Wanneer deze speciale sabbat echter samenviel met de gewone sabbat (de zevende dag van de week), werd die dag „een grote sabbatdag”. Jezus stierf dus op vrijdag 14 Nisan, omstreeks drie uur ’s middags. — Lu 23:44-46.

 

Opgestaan uit de dood

 

Jezus werd in een graf gelegd dat bewaakt werd door Romeinse soldaten, zodat men zijn lichaam niet kon stelen. Maar drie dagen later bracht Jehovah Jezus weer tot leven en konden een paar vrouwen die naar het graf toekwamen zien dat de steen voor de ingang was weggerold! In het graf was een engel. Die zei:

‘Wees niet bang. Jezus is uit de dood opgewekt. Zeg tegen zijn discipelen dat ze naar Galilea moeten gaan. Daar zullen ze hem zien.’

 

Intussen was Maria Magdalena Petrus en Johannes gaan zoeken. Ze vertelde hun:

‘Iemand heeft Jezus’ lichaam meegenomen!’

Petrus en Johannes renden naar het graf. Toen ze zagen dat het graf leeg was, gingen ze naar huis.

Toen Maria terugkwam bij het graf zag ze twee engelen. Ze zei tegen hen:

‘Ik weet niet waar ze mijn Heer naartoe hebben gebracht.’

Toen zag ze een man en omdat ze dacht dat het de tuinman was, zei ze:

‘Meneer, vertel me alstublieft waar u hem heeft neergelegd.’

De man zei:

‘Maria!’

Toen wist ze dat het Jezus was. Ze riep: ‘Meester!’, en hield hem stevig vast. Jezus zei tegen haar:

‘Ga mijn broeders vertellen dat je me hebt gezien.’

Meteen rende Maria naar de discipelen en vertelde dat ze Jezus had gezien.

Later op de dag liepen twee discipelen van Jeruzalem naar Emmaüs. Een man kwam naar ze toe en liep met ze mee. Hij vroeg waar ze het over hadden. Ze zeiden:

‘Heb je het niet gehoord? Drie dagen geleden hebben de overpriesters Jezus gedood. En nu zijn er een paar vrouwen die zeggen dat hij leeft.’

De man vroeg:

‘Geloven jullie de profeten niet? Die hebben gezegd dat de Christus zou sterven en dan weer tot leven zou worden gewekt.’

Hij ging hun nog veel meer uitleggen over de Schrift. Toen ze bij Emmaüs kwamen, vroegen de discipelen of de man met ze mee wilde komen. Nadat de man voor het brood had gebeden, snapten ze dat die man Jezus was! Toen verdween hij.

De twee discipelen gingen snel naar het huis in Jeruzalem waar de apostelen waren samengekomen, en ze vertelden wat er was gebeurd. Terwijl ze in het huis waren, verscheen Jezus aan hen allemaal. Eerst konden de apostelen niet geloven dat het Jezus was. Maar toen zei hij:

‘Kijk naar mijn handen, zie mijn wonden. Raak me maar aan en zie dat ik geen geest ben. In de Schrift staat dat de Christus uit de dood zou worden opgewekt.’

 

Weer eens kon de mensheid een bewijs hebben dat Jezus niet God is, want God is een geest die niet door mensen kan gezien wordne en niet kan sterven. Jezus is gezien door vele mensen, is gestorven en verrezen uit de dood waarna hij zijn wonden vertoonde en te kennen gaf geen geest te zijn.

 

Zoon van God, de Weg naar God en gever van mogelijkheid tot opstanding

 

De apostelen en vele anderen konden getuigenis afleggen dat Jezus een mensenzoon was maar ook werkelijk de zoon van God was. En deze zoon van God is eveneens de weg naar God en het licht en leven.

Na zijn opstanding verscheen Jezus aan honderden mensen die toen leefden (1 Korinthiërs 15:3-8). Daarna is hij

„aan de rechterhand van God gaan zitten”,

waar hij wachtte totdat hij koningsmacht zou krijgen (Hebreeën 10:12, 13).

Toen Paulus schreef dat Christus de eerste was die uit de dood opgewekt werd, gaf hij aan dat anderen later ook opgewekt zouden worden. Jezus zei zelf dat er een tijd zal komen waarin ‘allen die in de herinneringsgraven zijn (...) te voorschijn zullen komen’ (Johannes 5:28, 29).

 

‘Maar nu is Christus uit de doden opgewekt, de eersteling van hen die ontslapen zijn. Want aangezien de dood door een mens is, is ook de opstanding der doden door een mens. Want evenals in Adam allen sterven, zo zullen ook in de Christus allen levend gemaakt worden.’ — 1 Korinthiërs 15:20-22.

 

'

Lees ook

Wat de Bijbel ons vertelt over de beloofde oplossing tegen de straf der dood

“Maar de engel zei tegen haar: ‘Wees niet bang, Maria, God heeft je zijn gunst geschonken. Luister, je zult zwanger worden en een zoon baren, en je moet hem Jezus noemen. Hij zal een groot man worden en Zoon van de Allerhoogste worden genoemd, en God, de Heer, zal hem de troon van zijn vader David geven. Tot in eeuwigheid zal hij koning zijn over het volk van Jakob, en aan zijn koningschap zal geen einde komen.’ Maria vroeg aan de engel: ‘Hoe zal dat gebeuren? Ik heb immers nog nooit gemeenschap met een man gehad.’ De engel antwoordde: ‘De heilige Geest zal over je komen en de kracht van de Allerhoogste zal je als een schaduw bedekken. Daarom zal het kind dat geboren wordt, heilig worden genoemd en Zoon van God.” (Lu 1:30-35 NBV)

 

“Heel het volk liet zich dopen, en toen ook Jezus was gedoopt en hij aan het bidden was, werd de hemel geopend en daalde de heilige Geest in de gedaante van een duif op hem neer, en er klonk een stem uit de hemel: ‘Jij bent mijn geliefde Zoon, in jou vind ik vreugde.’ Jezus begon zijn verkondiging toen hij ongeveer dertig jaar was. Hij was, zoals algemeen werd aangenomen, de zoon van Jozef, die de zoon was van Eli,” (Lu 3:21-23 NBV)

“Er klonk een stem uit de wolk, die zei: ‘Dit is mijn Zoon, mijn uitverkorene, luister naar hem!’” (Lu 9:35 NBV)

“Zodra Jezus gedoopt was en uit het water omhoogkwam, opende de hemel zich voor hem en zag hij hoe de Geest van God als een duif op hem neerdaalde. En uit de hemel klonk een stem: ‘Dit is mijn geliefde Zoon, in hem vind ik vreugde.’” (Mt 3:16-17 NBV)

“Hij was nog niet uitgesproken, of de schaduw van een stralende wolk gleed over hen heen, en uit de wolk klonk een stem: ‘Dit is mijn geliefde Zoon, in hem vind ik vreugde. Luister naar hem!’” (Mt 17:5 NBV)

 

“Een van de twee die gehoord hadden wat Johannes zei en Jezus gevolgd waren, was Andreas, de broer van Simon Petrus. Vlak daarna kwam hij zijn broer Simon tegen, en hij zei tegen hem: ‘Wij hebben de messias gevonden’ (dat is Christus, ‘gezalfde’), {-(1:41) de messias Zie de noot bij Matteüs 2:4. } (Joh 1:40-41 NBV)

“De vrouw zei: ‘Ik weet wel dat de messias zal komen’ (dat betekent ‘gezalfde’), ‘wanneer hij komt zal hij ons alles vertellen.’ Jezus zei tegen haar: ‘Dat ben ik, die met u spreekt.’” (Joh 4:25-26 NBV)

 

“Jezus uit Nazaret met de heilige Geest heeft gezalfd en met kracht heeft bekleed. Hij trok als weldoener door het land en genas iedereen die in de macht van de duivel was, want God stond hem bij.” (Hnd 10:38 NBV)

 

“Ik laat jullie vrede na; mijn vrede geef ik jullie, zoals de wereld die niet geven kan. Maak je niet ongerust en verlies de moed niet. Jullie hebben toch gehoord dat ik zei dat ik wegga en bij jullie terug zal komen? Als je me liefhad zou je blij zijn dat ik naar mijn Vader ga, want de Vader is meer dan ik. Ik vertel jullie dit nu, voordat het gebeurt, zodat jullie het geloven wanneer het zover is. Ik kan niet lang meer met jullie spreken, want de heerser van deze wereld is al onderweg. Hij heeft geen macht over mij, maar zo zal de wereld weten dat ik de Vader liefheb en doe wat de Vader me heeft opgedragen. Kom, laten we hier weggaan.’” (Joh 14:27-31 NBV)

 

“Laat onder u de gezindheid heersen die Christus Jezus had. Hij die de gestalte van God had, hield zijn gelijkheid aan God niet vast, maar deed er afstand van. Hij nam de gestalte aan van een slaaf en werd gelijk aan een mens. En als mens verschenen, heeft hij zich vernederd en werd gehoorzaam tot in de dood-de dood aan het kruis.” (Flp 2:5-8 NBV)

 

“Ik moet u echter nog het volgende zeggen. Christus is het hoofd van de man, de man het hoofd van de vrouw en God het hoofd van Christus.” (1Co 11:3 NBV)

“En op het moment dat alles aan hem onderworpen is, zal de Zoon zichzelf onderwerpen aan hem die alles aan hem onderworpen heeft, opdat God over alles en allen zal regeren.” (1Co 15:28 NBV)

“Maar Jezus zei: ‘Mijn Vader werkt aan één stuk door, en daarom doe ik dat ook.’ Vanaf dat moment probeerden de Joden hem te doden, omdat hij niet alleen de sabbat ondermijnde, maar bovendien God zijn eigen Vader noemde, en zichzelf zo aan God gelijkstelde. Jezus reageerde hierop met de volgende woorden: ‘Waarachtig, ik verzeker u: de Zoon kan niets uit zichzelf doen, hij kan alleen doen wat hij de Vader ziet doen; en wat de Vader doet, dat doet de Zoon op dezelfde manier. De Vader heeft de Zoon immers lief en laat hem alles zien wat hij doet. Hij zal hem nog grotere dingen laten zien, u zult verbaasd staan! Want zoals de Vader doden opwekt en levend maakt, zo maakt ook de Zoon levend wie hij wil. De Vader zelf velt over niemand een oordeel, maar hij heeft het oordeel geheel aan de Zoon toevertrouwd. Dan zal iedereen de Zoon eer betuigen zoals men de Vader eert. Wie de Zoon niet eert, eert ook de Vader niet die hem gezonden heeft. Waarachtig, ik verzeker u: wie luistert naar wat ik zeg en hem gelooft die mij gezonden heeft, heeft eeuwig leven; over hem wordt geen oordeel uitgesproken, hij is van de dood overgegaan naar het leven. Ik verzeker u: er komt een tijd, en het is nu al zover, dat de doden de stem van Gods Zoon zullen horen en dat wie hem horen, zullen leven. Zoals de Vader leven heeft in zichzelf, zo heeft ook de Zoon leven in zichzelf; dat heeft de Vader hem gegeven. En omdat hij de Mensenzoon is, heeft hij hem ook gezag gegeven om het oordeel te vellen. Wees hierover niet verwonderd, er komt een moment waarop alle doden zijn stem zullen horen en uit hun graf zullen komen: wie het goede gedaan heeft staat op om te leven, wie het slechte gedaan heeft staat op om veroordeeld te worden. Ik kan niets doen uit mijzelf: ik oordeel naar wat ik hoor, en mijn oordeel is rechtvaardig omdat ik mij niet richt op wat ik zelf wil, maar op de wil van hem die mij gezonden heeft. Als ik nu over mezelf zou getuigen, dan was mijn verklaring niet betrouwbaar, maar iemand anders getuigt over mij, en ik weet dat zijn verklaring over mij betrouwbaar is. U hebt boden naar Johannes gestuurd en hij heeft een betrouwbaar getuigenis afgelegd. Niet dat ik het getuigenis van een mens nodig heb, maar ik zeg dit om u te redden. Johannes was een lamp die helder brandde, en u hebt zich een tijd in zijn licht verheugd. Maar ik heb een belangrijker getuigenis dan Johannes: het werk dat de Vader mij gegeven heeft om te volbrengen. Wat ik doe getuigt ervan dat de Vader mij heeft gezonden.” (Joh 5:17-36 NBV)

 

“Jezus antwoordde: ‘Vraagt u dit uit uzelf of hebben anderen dit over mij gezegd?’” (Joh 18:34 NBV)

 

“Want er is maar één God, en maar één bemiddelaar tussen God en mensen, de mens Christus Jezus, die zichzelf gegeven heeft als losgeld voor allen, als het getuigenis voor de vastgestelde tijd.” (1Ti 2:5-6 NBV)

 

“In hem zijn wij door zijn bloed verlost en zijn onze zonden vergeven, dankzij de rijke genade” (Efe 1:7 NBV)

“Want God had de wereld zo lief dat hij zijn enige Zoon heeft gegeven, opdat iedereen die in hem gelooft niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft.” (Joh 3:16 NBV)

“En hierin is Gods liefde ons geopenbaard: God heeft zijn enige Zoon in de wereld gezonden, opdat we door hem zouden leven. Het wezenlijke van de liefde is niet dat wij God hebben liefgehad, maar dat hij ons heeft liefgehad en zijn Zoon heeft gezonden om verzoening te brengen voor onze zonden.” (1Jo 4:9-10 NBV)

 

“Wie in de Zoon gelooft heeft eeuwig leven, wie de Zoon niet wil gehoorzamen zal dat leven niet kennen; integendeel, Gods toorn blijft op hem rusten.’” (Joh 3:36 NBV)

 

“Jezus uit Nazaret met de heilige Geest heeft gezalfd en met kracht heeft bekleed. Hij trok als weldoener door het land en genas iedereen die in de macht van de duivel was, want God stond hem bij.” (Hnd 10:38 NBV)

 

“Het belangrijkste dat ik u heb doorgegeven, heb ik op mijn beurt ook weer ontvangen: dat Christus voor onze zonden is gestorven, zoals in de Schriften staat, dat hij is begraven en op de derde dag is opgewekt, zoals in de Schriften staat, en dat hij is verschenen aan Kefas en vervolgens aan de twaalf leerlingen. Daarna is hij verschenen aan meer dan vijfhonderd broeders en zusters tegelijk, van wie er enkelen gestorven zijn, maar de meesten nu nog leven.” (1Co 15:3-6 NBV)

 

“Ook Christus immers heeft, terwijl hij zelf rechtvaardig was, geleden voor de zonden van onrechtvaardigen, voor eens en altijd, om u zo bij God te brengen. Naar het lichaam werd hij gedood maar naar de geest tot leven gewekt.” (1Pe 3:18 NBV)

 

“We zijn door de doop in zijn dood met hem begraven om, zoals Christus door de macht van de Vader uit de dood is opgewekt, een nieuw leven te leiden.” (Ro 6:4 NBV)

“omdat we weten dat hij, die uit de dood is opgewekt, niet meer sterft. De dood heeft geen macht meer over hem.” (Ro 6:9 NBV)

 

“die de hemel is binnengegaan en nu aan Gods rechterhand zit, terwijl de engelen, machten en krachten aan hem onderworpen zijn.” (1Pe 3:22 NBV)

“Die macht was ook werkzaam in Christus toen God hem opwekte uit de dood en hem in de hemelsferen een plaats gaf aan zijn rechterhand, hoog boven alle hemelse vorsten en heersers, alle machten en krachten en elke naam die genoemd wordt, niet alleen in deze wereld maar ook in de toekomstige. Hij heeft alles aan zijn voeten gelegd en hem als hoofd over alles aangesteld, voor de kerk,” (Efe 1:20-22 NBV)

“Daarom heeft God hem hoog verheven en hem de naam geschonken die elke naam te boven gaat,” (Flp 2:9 NBV)

“De Vader zelf velt over niemand een oordeel, maar hij heeft het oordeel geheel aan de Zoon toevertrouwd. Dan zal iedereen de Zoon eer betuigen zoals men de Vader eert. Wie de Zoon niet eert, eert ook de Vader niet die hem gezonden heeft.” (Joh 5:22-23 NBV)